Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken van risico’s op calamiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij dodelijke slachtoffers vallen. De risicobronnen zijn: Inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen, vuurwerk bij evenementen, en het gebruik van luchthavens.
Door het Rijk, de provincies, de VNG en de Veiligheidsregio’s werden in het kader van het programma Impuls Omgevingsveiligheid de volgende deelprogramma’s ontwikkeld voor de periode 2015-2019, om de kwaliteit van de uitvoering van externe veiligheids regelgeving te continueren danwel te verbeteren:
- Het deelprogramma voor de uitvoering van lokaal extern veiligheidsbeleid. Dit wordt uitgevoerd door de afzonderlijke provincies;
- Het deelprogramma gericht op de voor professionals benodigde informatie en kennisinfrastructuur. Dit wordt landelijk aangestuurd door de gezamenlijke provincies en dient ter ondersteuning van de andere deelprogramma’s. Er is een landelijk expertisecentrum met een landelijke site (www.relevant.nl) dat zorgdraagt voor kennisuitwisseling, introductie van nieuwe regelgeving, en de ontwikkeling van werkstandaarden;
- Het deelprogramma voor inrichtingen die vallen onder het Besluit Risico Zware Ongevallen(BRZO). Dit wordt uitgevoerd door de gezamenlijke provincies, het Rijk, de BRZO-RUD’s (de provincie Utrecht is aangesloten bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied) en de gezamenlijke veiligheidsregio’s;
- Het deelprogramma voor te stellen eisen aan de vergunningverlening in de zogeheten Publicatiereeks gevaarlijke stoffen. Dit wordt uitgevoerd door de gezamenlijke provincies, het Rijk, het bedrijfsleven en de BRZO-RUD’s.
- Het deelprogramma Voorbereiding Implementatie Modernisering Omgevingsveiligheid. Dit deelprogramma is bedoeld om kennis over de nieuwe regelgeving over te dragen en wordt uitgevoerd door het Rijk i.s.m. met koepels van Provincies, gemeenten, veiligheidsregio’s en omgevingsdiensten.
De Impuls Omgevingsveiligheid is eind 2019 met een jaar verlengd tot en met 2020 en het PUEV werd in januari 2020 verlengd tot en met 2020.
Het deelprogramma voor de uitvoering van het lokaal extern veiligheidsbeleid wordt door de afzonderlijke provincies gerealiseerd en geregisseerd. De middelen gaan naar de provincies. Dit deelprogramma staat centraal in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid (PUEV) 2015-2020 omdat de provincie Utrecht voor de uitvoering zelf verantwoordelijk is.
In het programma 2015-2020 is vastgelegd dat Provinciale Staten jaarlijks als bijlage bij de jaarrekening een samenvatting van de PUEV jaarrapportage met een bestedingsoverzicht vaststellen.
Deelprogramma uitvoering lokaal externe veiligheidsbeleid
Het zwaartepunt voor de uitvoering van het PUEV 2015-2020 ligt in de provincie Utrecht bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU), de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD Utrecht), de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) en de provincie Utrecht. Samen met de gemeenten Nieuwegein en Veenendaal (die overigens ook zijn aangesloten bij de RUD Utrecht of de ODRU), vormen zij de PUEV projectgroep. In deze projectgroep wordt kennis gedeeld, worden problemen besproken en opgelost. Er wordt nauw samengewerkt tussen de RUD Utrecht en de ODRU. De provincie voert de regie en is voorzitter van de projectgroep. In de projectgroep wordt de uitvoering van het programma gecoördineerd en vanuit de projectgroep vindt afstemming plaats met de gemeenten in de provincie.
In het PUEV 2015-2020 wordt gewerkt aan het realiseren van een adequate organisatorische en beleidsmatige borging en uitvoering van externe veiligheid regelgeving ten aanzien van ruimtelijke plannen en projecten, structuurvisies, routering van gevaarlijke stoffen, vergunningverlening en risicoregistratie. De provincie vervult een regiefunctie op basis van afspraken die tussen het Rijk, IPO, VNG en Veiligheidsregio’s zijn gemaakt in het Bestuurlijk Omgevingsberaad in juni 2014.
De uitvoering van externe veiligheid is geborgd. Er is voldoende goed gekwalificeerde menskracht beschikbaar om regelgeving en beleid uit te voeren. Regelgeving op het gebied van externe veiligheid wordt standaard toegepast bij vergunningverlening aan bedrijven en in ruimtelijke plannen. In de ruimtelijke plannen die in 2019 aan de provincie werden voorgelegd was externe veiligheid goed verwerkt. Eén bestemmingsplan werd op verzoek van de provincie aangepast. In 2019 werd gewerkt aan 437 externe veiligheidsadviezen voor 12 vergunningen en 425 ruimtelijke plannen. In 6 gemeenten is gewerkt aan een omgevingsvisie en is input geleverd t.a.v. externe veiligheid. Het Risicoregister is gekoppeld aan de Risicokaart. 306 Registraties in het Risicoregister zijn gecontroleerd en 8 mutaties werden aangebracht in het Risicoregister. Er is een provinciedekkend gemeentelijk routenet voor gevaarlijke stoffen en in 2019 werden in 2 gemeenten de route aangepast. De aanpassing van de bewegwijzering vindt plaats in 2020.
De aansturing van de handhaving vindt plaats door de provincie in het kader van de Samenwerkingsovereenkomst handhaving en niet via het PUEV.
Groepsrisico
Er zijn geen saneringsgevallen en er is een beperkt aantal overschrijdingen van het groepsrisico.
Het terugdringen van overschrijdingen van het groepsrisico is niet wettelijk verplicht, maar is wel een provinciale doelstelling. Bij 5 lpg tankstations wordt de ‘oriëntatiewaarde’ van het groepsrisico nog overschreden. In twee gevallen gaat het om een hele lichte overschrijding. Bij één BRZO bedrijf was het groepsrisico door ruimtelijke ontwikkelingen rondom de inrichting net onder de oriëntatiewaarde, maar door een recente aanpassing van de rekenmethodiek is deze nu net boven de oriëntatiewaarde uitgekomen.
In het eindrapport basisnet is aangegeven dat bij snelwegen rond Utrecht (A2, A12, A27) de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico licht overschreden zal blijven bij naleving van de wettelijk vastgestelde risicoplafonds. Langs het spoor in Amersfoort is er sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Deze is iets hoger dan langs de snelwegen.
Er worden langs provinciale en gemeentelijke wegen geen normen of richtwaarden overschreden.
Beschikbaarheid en gebruik Betuweroute
Steeds meer goederentreinen vinden hun weg via de Betuweroute van en naar het Europese achterland. Om deze handelsroute in de toekomst beter te kunnen benutten, wordt in Duitsland de spoorinfrastructuur tussen Emmerich en Oberhausen vernieuwd en uitgebreid tot drie sporen. De werkzaamheden zijn gepland tot 2022, maar de verwachting is dat dit nog enkele jaren langer zal duren.
In 2016 werd geconstateerd dat er meer vervoer van gevaarlijke stoffen over de Brabantroute en de Bentheimroute gingen dan was toegestaan en minder over de Betuweroute dan was gepland. De Staatssecretaris gaf in 2016 aan dat slechts een klein deel van dat vervoer van gevaarlijke stoffen in Nederland (15% in 2015) vanwege werkzaamheden aan het derde spoor in Duitsland, via de omleidingsroutes is gegaan. Er wordt naar gestreefd het gebruik van de Betuweroute te stimuleren door middel van prijsprikkels. Er is een serviceloket ingesteld voor vervoerders en verladers, dat informatie verstrekt over het vervoeren van gevaarlijke stoffen binnen de risicoplafonds, de mogelijkheden van routering en mogelijke technische belemmeringen voor het vervoer (vb. welke locomotief is geschikt).
Daarmee wordt de problematiek niet volledig opgelost. Duitsland kent geen Basisnet en DB Netz heeft als taak de capaciteit in Duitsland optimaal te gebruiken. Of in de treinen gevaarlijke stoffen worden vervoerd, speelt in het Duitse systeem van capaciteitsverdeling geen rol. Tussen bijvoorbeeld Oldenzaal grens en Hannover is meer (vrije) capaciteit beschikbaar dan tussen Zevenaar grens (Betuweroute), Oberhausen en Hannover. In het Ruhrgebied is bovendien beperkte capaciteit door het nu al intensieve treinverkeer (reizigers en goederen). Daardoor wordt voor bepaalde vervoersstromen nog steeds gebruik gemaakt van de Bentheim- of de Brabantroute, terwijl ook de Betuweroute hiervoor geschikt is.
In 2019 is de situatie in de provincie Utrecht dat er sprake is van een grote onderschrijding van het toegestane transport van gevaarlijke stoffen op het traject Woerden-Harmelen- Breukelen-Hilversum-Amersfoort en van een grote overschrijding van de risicoruimte op het traject Utrecht-Amersfoort-Oost- Barneveld richting Bentheim. Op basis van het Basisnet is op dit laatste traject nauwelijks vervoer van gevaarlijke stoffen toegestaan.
Op een aantal spoortrajecten in Nederland is het vervoer van gevaarlijke stoffen verboden of zijn lage lagere risicoplafonds vastgesteld om het vervoer te sturen over de Betuweroute. Het Rijk wil dit aanpassen en meer vervoer van gevaarlijke stoffen over de omleidingsroutes toelaten. In 2019 is gestart met het inventariseren van vervoersontwikkelingen en ruimtelijke ontwikkelingen. In 2020 worden de gevolgen voor de risico’s langs het spoor in beeld gebracht en worden maatregelen verkend en doorgerekend.
Bestedingen in 2019
Budget 2019
Externe veiligheid | Begroting | 2019 |
---|---|---|
PUEV 2015-2018 | Uitgaven | in € |
RUD Utrecht | 184.100 | |
ODrU | 161.250* | |
middelen | 97.675 | |
Totaal | 443.025 | |
Inkomsten | ||
Rijksbijdrage | 243.025 | |
Reserve PUEV | 200.000 | |
Totaal | 443.025 |
*inclusief extra middelen voor de gemeente Vijfheerenlanden
Bestedingen 2019
Externe veiligheid | Begroting | 2019 |
---|---|---|
PUEV 2018 | Uitgaven | In € |
RUD Utrecht | 184.100* | |
ODRU | 161.250 | |
Overige bestedingen | 52.537 | |
Totaal | 397.887 | |
Inkomsten | ||
Rijksbijdrage | 243.025 | |
Reserve PUEV | 154.862 | |
Totaal | 397.887 |
*in de bestedingen is een onderbesteding van de RUDU van € 43.138 nog niet verwerkt. Dit gebeurt bij de afwikkeling van de subsidietoekenning over 2019.
De bestedingen zijn lager dan begroot. Er werden vooral minder uren gemaakt voor de externe veiligheid advisering aan vergunningen. Dit is in lijn met 2017 en 2018. En de geplande bebording van aangepaste routes voor gevaarlijke stoffen werden doorgeschoven naar 2020.
De onderbesteding bij de RUD Utrecht hield deels ook verband met het ontstaan van een vacature. In het algemeen kan worden aangegeven dat de middelenbehoefte in 2019 lager was dan begroot.